Ovidius’Metamorfosen
Proloog 1 In nova fert animus mutatas dicere formas 2 corpora; di, coeptis (nam vos mutastis et illas) 3 adspirate meis primaque ab origine mundi 4 ad mea perpetuum deducite tempora carmen! Wording uit de Chaos Ante mare et terras et quod tegit omnia caelum unus erat toto naturae vultus in orbe, quem dixere chaos: rudis indigestaque moles nec quicquam nisi pondus iners congestaque eodem non bene iunctarum discordia semina rerum. nullus adhuc mundo praebebat lumina Titan, nec nova crescendo reparabat cornua Phoebe, nec circumfuso pendebat in aere tellus ponderibus librata suis, nec bracchia longo margine terrarum porrexerat Amphitrite; utque erat et tellus illic et pontus et aer, sic erat instabilis tellus, innabilis unda, lucis egens aer; nulli sua forma manebat, obstabatque aliis aliud, quia corpore in uno frigida pugnabant calidis, umentia siccis, mollia cum duris, sine pondere, habentia pondus. 21 Hanc deus et melior litem natura diremit. 22 nam caelo terras et terris abscidit undas 23 et liquidum spisso secrevit ab aere caelum. 24 quae postquam evolvit caecoque exemit acervo, 25 dissociata locis concordi pace ligavit: 26 ignea convexi vis et sine pondere caeli 27 emicuit summaque locum sibi fecit in arce; 28 proximus est aer illi levitate locoque; 29 densior his tellus elementaque grandia traxit 30 et pressa est gravitate sua; circumfluus umor 31 ultima possedit solidumque coercuit orbem. 32 Sic ubi dispositam quisquis fuit ille deorum 33 congeriem secuit sectamque in membra coegit, 34 principio terram, ne non aequalis ab omni 35 parte foret, magni speciem glomeravit in orbis. 36 tum freta diffundi rapidisque tumescere ventis 37 iussit et ambitae circumdare litora terrae; 38 addidit et fontes et stagna inmensa lacusque 39 fluminaque obliquis cinxit declivia ripis, 40 quae, diversa locis, partim sorbentur ab ipsa, 41 in mare perveniunt partim campoque recepta 42 liberioris aquae pro ripis litora pulsant. 43 iussit et extendi campos, subsidere valles, 44 fronde tegi silvas, lapidosos surgere montes, 45 utque duae dextra caelum totidemque sinistra 46 parte secant zonae, quinta est ardentior illis, 47 sic onus inclusum numero distinxit eodem 48 cura dei, totidemque plagae tellure premuntur. 49 quarum quae media est, non est habitabilis aestu; 50 nix tegit alta duas; totidem inter utramque locavit 51 temperiemque dedit mixta cum frigore flamma. 52 Inminet his aer, qui, quanto est pondere terrae 53 pondus aquae levius, tanto est onerosior igni. 54 illic et nebulas, illic consistere nubes 55 iussit et humanas motura tonitrua mentes 56 et cum fulminibus facientes fulgura ventos. 57 His quoque non passim mundi fabricator habendum 58 aera permisit; vix nunc obsistitur illis, 59 cum sua quisque regat diverso flamina tractu, 60 quin lanient mundum; tanta est discordia fratrum. 61 Eurus ad Auroram Nabataeaque regna recessit 62 Persidaque et radiis iuga subdita matutinis; 63 vesper et occiduo quae litora sole tepescunt, 64 proxima sunt Zephyro; Scythiam septemque triones 65 horrifer invasit Boreas; contraria tellus 66 nubibus adsiduis pluviaque madescit ab Austro. 67 haec super inposuit liquidum et gravitate carentem 68 aethera nec quicquam terrenae faecis habentem. 69 Vix ita limitibus dissaepserat omnia certis, 70 cum, quae pressa diu fuerant caligine caeca, 71 sidera coeperunt toto effervescere caelo; 72 neu regio foret ulla suis animalibus orba, 73 astra tenent caeleste solum formaeque deorum, 74 cesserunt nitidis habitandae piscibus undae, 75 terra feras cepit, volucres agitabilis aer. |
Mijn verlangen (geest) brengt mij ertoe te vertellen over gedaanten die in nieuwe lichamen zijn veranderd; goden, ondersteun mijn werk (ook dat hebt u immers veranderd) met inspiratie en leid mijn lied vanaf de eerste oorsprong van de wereld ononderbroken tot aan mijn eigen tijd. Voordat de zee, het land en de hemel er was, de hemel die alle dingen draagt, had de natuur in de hele aardcirkel eenzelfde aanblik die men chaos noemde: een woeste, ongeordende massa noch was er iets behalve een levenloze, samengebalde last De strijdige kiemen van de werkelijkheid waren nog niet goed verbonden Geen enkele Titan bracht reeds licht voort voor de wereld noch vernieuwde Phoebe door haar groei nieuwe maanhorens. noch hing de aarde [stabiel], omgeven door lucht, terwijl ze balanceerde/in evenwicht bleef met haar lasten noch omvatte Amphitrite door haar lange armen de grenzen van de aarde Kortom, er was zowel deze aarde en zee en lucht, maar zo was het een instabiele aarde, een vloed waarin niet gezwommen kan worden, lucht die licht miste, geen enkele zaak behield haar vorm. En het ene stond het and´re in de weg, omdat in één lichaam koude dingen met hete streden, vochtige met droge, zachte met droge, lichte met dingen die zwaar waren (zwaarte hadden) . Een God en een hogere natuur loste deze verwarring op Want hij scheurde de aarde van de hemel en de golven van de aarde los, en scheidde de heldere hemel van de dichte lucht. welke dingen hij liet ontvouwen nadat hij de duistere hoop had ontbonden, verenigde hij het gescheidene in een plaats van eendrachtige vrede De vurige kracht en gewichtloosheid van de hemelboog verscheen. Daar, aan des Hemels gewelf, de kracht van ´t gewichtlooze vuur zich Schitterend toonde opeens, in den top van den burcht zich een plaats koos. ´t Dichtste daaraan in plaats en lichtheid nadert de dampkring; Vaster dan beide is de aarde: de hoofdgrondstoffen zij aantrok, 30 En door haar eigen gewicht wordt gedrukt. Het rondomvloeiend water Houdt er de randen bezet, tot vasten kringvorm aaneensluit. Als nu die god - wie Hij zij! - dit alles geordend had, hij die Massa verdeelde en na verdeeling tot leden terugbracht. De Aarde vooreerst, opdat niet van iederen kant ongelijk zij 35 Worden zou, hij tot een soort van ruimen cirkel vervormde; Dan hij de Zeeën verdeelt, door de ijlende stormen gezwollen, Naar zijn gebod, en van de aarde in het rond doet de kusten omvatten, Voegde dan bronnen daarbij en reusachtige meren en poelen, En met de kronk´lende oevers omgaf hij de hellende stroomen, 40 Welke dan, al naar hun plaats, voor een deel in den bodem verdrogen, Deels ook bereiken de Zee en, die vlakte van water in vrijheid stroomend genaderd, in plaats van oevers daar kusten bespoelen. Dan doet hij vlakten zich strekken, valleien daartusschen verzinken, ´t Woud zich bedekken met loof, de rotsige bergen verrijzen, 45 En, evenals ook den Hemel van rechts twee gordels doorsnijden, Evenveel ook van links, terwijl de vijfde de heetste is, Zoo ook de Godd´lijke zorg onderscheidde in evenveel leden ´t Lichaam daarbinnen en evenveel luchtstreken de aarde omvademt. Zij, die het midden bekleedt, is onbewoonbaar van hitte, 50 Diep dekt twee and´re de sneeuw; twee, tusschen die beide geplaatst, hij Gaf een gematigd klimaat, de koude met vlammen vermengend. Boven hen welft zich de lucht, die, zooveel zij lichter dan aarde, Lichter dan ´t water ook is, het vuur overtreft weer in zwaarte. Daar hij de wolken beval en daar zich de nevels te vormen, 55 Daar ook den donder, bestemd om den mensch´lijken geest te verschrikken, En naast de stralen des bliksems, de winden die ´t bliksemvuur wekken. Niet zonder regel nochtans de Schepper der wereld het luchtruim Stond ter bewoning hun af; want nauw´lijks hij hun kan beletten, Als van verschillenden kant hun krachtigen adem zij blazen, 60 Dat zij verscheuren ´t heelal: zoo groot is de tweedracht der Broeders! Zoo naar den Dageraad heen en de Arabische kusten week de Eurus En naar het Perzisch gebied, door de ochtendstralen beschenen; ´t Avondland, daar waar de kust door de stervende zonne verwarmd wordt, ´t Dichtst bij den Zephyrus is. En Scythië en ´t Zevengesternte 65 Boreas´ woestheid bezet. Daar recht tegenover aan de aarde Vochtigheid de Auster verstrekt, met gestâge bewolking en regens. Boven dit alles den helderen aether, die zonder gewicht is, Plaatste hij; nimmer nog door aardsche smetten bezoedeld. Nauwelijks had hij dit al door vaste grenzen gescheiden, 70 Toen reeds de sterren, zoo lang in die massa gedrukt en verscholen, Over des hemels ruimte geheel hare schitt´ring begonnen. En, dat geen enkel gebied zonder levende wezens zou blijven, ´t Hemelgewelf diende aan sterren en Godengestalten tot woonplaats, Vielen de golven als woning ten deel aan de glinst´rende visschen, 75 De aarde aan het wilde gediert´, de beweeg´lijke lucht aan de vogels. |