Homerus
Het leven van Homerus
Over zijn geboorteplaats zijn de geleerden het oneens. Sommigen zeggen Smyrna, anderen het eiland Chios. Zijn naam werd reeds in de oudheid uitgelegd als een afleiding van "ὁ μὴ ὁρῶν", "de niet ziende", met andere woorden: zijn naam was een aanduiding dat hij blind was. Sommigen zijn van mening dat hij zijn ogen sloot wanneer hij een verhaal vertelde en daardoor de bijnaam "de blinde bard" kreeg. Ook de tijdsperiode en de omstandigheden waarin hij leefde blijft tot op vandaag grotendeels in nevelen gehuld. De Nederlandse geleerde Ruijgh heeft getracht aan te tonen dat Homerus reeds in de negende eeuw voor Christus moet hebben geleefd. Zijn handicap is een voor de hand liggende reden waarom hij de kost verdiende met het verzamelen van verhalen, die hij waarschijnlijk door iemand anders liet opschrijven, maar zeker is dat niet. Sommigen beweren zelfs dat hij nooit bestond, of dat de naam Homeros een verzamelnaam was voor verschillende dichters, die de Ilias en Odyssee schreven. De studie omtrent deze onzekerheden, noemt men de homerische kwestie.
De homerische kwestie
De Ilias en de Odyssee staan van oudsher op naam van Homerus. Over zijn persoon en de plaats waar hij leefde is nauwelijks iets met zekerheid te zeggen evenals over de periode waarin hij leefde. Volgens sommigen was dat in de 9e eeuw v. Chr., volgens anderen in de 8e. Het is zelfs onzeker in hoeverre hij als auteur van de Ilias én Odyssee beschouwd kan worden. Deze onzekerheid over de vraag waar en wanneer Homerus leefde bestond al in de oudheid. En ook toen wist men niet of de Ilias en Odyssee allebei van zijn hand waren.
In de 18e eeuw is daar nog een beroemde wetenschappelijke controverse bijgekomen, de zogeheten ʹHomerische kwestieʹ. Hierin stonden twee partijen tegenover elkaar, de ʹAnalyticiʹ en de ʹUnitariërsʹ. De Analytici waren op grond van door hen vastgestelde tegenstrijdigheden in de beide werken van mening dat de Ilias en de Odyssee een mengsel zijn van kortere, door verschillende dichters gecomponeerde gedichten. De Unitariërs daarentegen vonden dat in de eenheid en samenhang van Ilias en Odyssee het bewijs te vinden is voor de meesterhand van één briljante dichter van zowel Ilias als Odyssee.
In de 20e eeuw heeft Milman Parry deze kwestie een nieuwe wending gegeven. Volgens zijn theorie vormen de Ilias en Odyssee het eindpunt van een eeuwenlange mondelinge overlevering. Zangers zouden met behulp van vaste basiselementen (verzen en versdelen, de zogenaamde formules en hele scènes, de zogenaamde typische scènes) improviserenderwijs telkens nieuwe versies van bekende verhalen gecomponeerd hebben. Homerus zou zoʹn zanger geweest kunnen zijn. Omdat de theorie van Parry verklaringen bood voor allerlei problemen die waren gevonden met betrekking tot de Ilias en Odyssee (zoals de door de Analytici vastgestelde tegenstrijdigheden en het voorkomen van taalelementen uit verschillende tijden en dialecten), is zijn theorie vrij algemeen aanvaard.
In de 18e eeuw is daar nog een beroemde wetenschappelijke controverse bijgekomen, de zogeheten ʹHomerische kwestieʹ. Hierin stonden twee partijen tegenover elkaar, de ʹAnalyticiʹ en de ʹUnitariërsʹ. De Analytici waren op grond van door hen vastgestelde tegenstrijdigheden in de beide werken van mening dat de Ilias en de Odyssee een mengsel zijn van kortere, door verschillende dichters gecomponeerde gedichten. De Unitariërs daarentegen vonden dat in de eenheid en samenhang van Ilias en Odyssee het bewijs te vinden is voor de meesterhand van één briljante dichter van zowel Ilias als Odyssee.
In de 20e eeuw heeft Milman Parry deze kwestie een nieuwe wending gegeven. Volgens zijn theorie vormen de Ilias en Odyssee het eindpunt van een eeuwenlange mondelinge overlevering. Zangers zouden met behulp van vaste basiselementen (verzen en versdelen, de zogenaamde formules en hele scènes, de zogenaamde typische scènes) improviserenderwijs telkens nieuwe versies van bekende verhalen gecomponeerd hebben. Homerus zou zoʹn zanger geweest kunnen zijn. Omdat de theorie van Parry verklaringen bood voor allerlei problemen die waren gevonden met betrekking tot de Ilias en Odyssee (zoals de door de Analytici vastgestelde tegenstrijdigheden en het voorkomen van taalelementen uit verschillende tijden en dialecten), is zijn theorie vrij algemeen aanvaard.
Overige werken
Aan Homerus zijn, behalve de Ilias en de Odyssee, ook andere werken toegeschreven:
- Batrachomyomachia, een oorlog tussen kikkers en muizen.
- Dactylische hexameters, geschreven in nagenoeg dezelfde stijl als de Ilias en Odyssee. Het vertelt de sage van De Zeven tegen Thebe, waaraan onder andere de held Tydeus, Diomedes' vader, deelnam.
- Hymnen aan verschillende godheden.
- Thebais, een zeer fragmentarisch bewaard gebleven epos.
- Epigonoi.
De IIias
In de Ilias, het eerste Homerische epos, wordt een episode verteld uit het laatste jaar van de tien jaar durende Trojaanse Oorlog. Herhaaldelijk blijkt welk effect de oorlog heeft op de emoties en gedragingen van mensen en goden. De lezer krijgt een levendig beeld van de verschillende emoties die zich onder invloed van de oorlog voordoen bij mensen en goden aan zowel Griekse als Trojaanse zijde: triomf, angst en woede bij de strijdende partijen, twijfel en wanhoop aan de kant van belegeraars en belegerden, bezorgdheid van echtgenoten voor elkaar en voor hun kinderen, verdriet en rouw om de gesneuvelden aan beide zijden, en bij de partijdige goden nog in het bijzonder jaloezie. Deze emoties manifesteren zich op verschillende manieren in de gedragingen van goden en mensen. De oorlog kan het beste in hen oproepen en leiden tot daden van moed, loyaliteit en trouw, maar ook het slechtste in hen losmaken en leiden tot overmoed, bedrog en blinde wraakzucht.
Genre en tekstsoort
Het epos is een lang verhalend gedicht geschreven in de dactylische hexameter. Hoofdpersonen in een epos zijn helden uit het verleden, maar ook de goden spelen een belangrijke rol: zij sturen de handeling of nemen er zelfs aan deel. De bekendste epische gedichten uit de klassieke oudheid, zijn de Ilias en de Odyssee van Homerus (9e of 8e eeuw v. Chr.) en de Aeneïs van Vergilius (1e eeuw v. Chr.).
Het Homerische epos is het eindproduct van een lange traditie van orale zangkunst. Deze traditie ontstond in de Myceense tijd (1600‐1200 v. Chr.). Rondtrekkende beroepszangers 6 (ἀοιδοί) droegen aan vorstenhoven en bij feesten epische gedichten voor onder begeleiding van een snaarinstrument. Toen in de 11e eeuw v. Chr. talrijke Grieken een nieuwe woonplaats vonden in Klein‐Azië, werd de traditie daar voortgezet, eerst door Aeolische, later door Ionische zangers. Zo ontwikkelde zich in de loop der eeuwen een epische kunsttaal, die niet correspondeert met enig gesproken dialect en waarin elementen uit verschillende talen voorkomen.
De orale achtergrond van het Homerische epos blijkt uit het terugkeren van dezelfde scènes (zgn. typische scènes) en dezelfde verzen en versdelen (formules). Zo’n formule kan bestaan uit een vaste combinatie van een zelfstandig naamwoord met een bijvoeglijk naamwoord (epitheton ornans). Deze terugkerende elementen stelden een zanger in staat zijn gedichten al zingend te componeren. We moeten ons hierbij noch improvisatie noch recitatie voorstellen, maar iets daartussen in: bij iedere voordracht ontstond er weer een nieuw gezang, waarbij evenwel de verhaalstof in grote lijnen vaststond en waarbij een zanger ook gedurende vele jaren aan eenzelfde zang kon schaven. Naast de Homerische epen zijn er nog andere epen geweest over andere episoden uit de Trojaanse oorlog of over andere themaʹs, zoals het Thebaanse koningshuis.
In het Homerische epos hebben we te maken met een alwetende verteller die zelf geen rol speelt in het verhaal. Zijn alwetendheid blijkt uit het feit dat hij de afloop van het verhaal en de gedachten van de personages kent. Deze alwetendheid wordt gepresenteerd als het resultaat van de inspiratie die hij van de Muze ontvangt. Naast de verteller zijn ook de personages zelf veelvuldig aan het woord. De Ilias bestaat voor bijna de helft, de Odyssee zelfs voor meer dan de helft uit directe rede. Hierdoor kan de dichter vanuit verschillende perspectieven zijn verhaal vertellen.
De verteller levert maar zelden expliciet commentaar op de handeling, maar zijn hand blijkt wel duidelijk uit manipulaties van de vertelling. Zo kan hij ‐ of een personage ‐ vooruitlopen op het verhaal (prospectie) of teruggrijpen op een eerdere gebeurtenis (retrospectie). Een zeer typerend onderdeel van het antieke epos is de vergelijking, die normaal gesproken bestaat uit (1) afgebeelde, (2) beeld, en (3) punt van overeenkomst. Dit punt van overeenkomst wordt meestal, maar niet noodzakelijk, gemarkeerd door een woordelijke overeenkomst. Bij de interpretatie van een vergelijking kan men onderscheid maken tussen de primaire functie (illustratie van een onderdeel van het verhaal) en verschillende secundaire functies (aan de vertelling toegevoegde waarde, zoals het opwekken van emoties (pathos) en prospectie).
Het Homerische epos is het eindproduct van een lange traditie van orale zangkunst. Deze traditie ontstond in de Myceense tijd (1600‐1200 v. Chr.). Rondtrekkende beroepszangers 6 (ἀοιδοί) droegen aan vorstenhoven en bij feesten epische gedichten voor onder begeleiding van een snaarinstrument. Toen in de 11e eeuw v. Chr. talrijke Grieken een nieuwe woonplaats vonden in Klein‐Azië, werd de traditie daar voortgezet, eerst door Aeolische, later door Ionische zangers. Zo ontwikkelde zich in de loop der eeuwen een epische kunsttaal, die niet correspondeert met enig gesproken dialect en waarin elementen uit verschillende talen voorkomen.
De orale achtergrond van het Homerische epos blijkt uit het terugkeren van dezelfde scènes (zgn. typische scènes) en dezelfde verzen en versdelen (formules). Zo’n formule kan bestaan uit een vaste combinatie van een zelfstandig naamwoord met een bijvoeglijk naamwoord (epitheton ornans). Deze terugkerende elementen stelden een zanger in staat zijn gedichten al zingend te componeren. We moeten ons hierbij noch improvisatie noch recitatie voorstellen, maar iets daartussen in: bij iedere voordracht ontstond er weer een nieuw gezang, waarbij evenwel de verhaalstof in grote lijnen vaststond en waarbij een zanger ook gedurende vele jaren aan eenzelfde zang kon schaven. Naast de Homerische epen zijn er nog andere epen geweest over andere episoden uit de Trojaanse oorlog of over andere themaʹs, zoals het Thebaanse koningshuis.
In het Homerische epos hebben we te maken met een alwetende verteller die zelf geen rol speelt in het verhaal. Zijn alwetendheid blijkt uit het feit dat hij de afloop van het verhaal en de gedachten van de personages kent. Deze alwetendheid wordt gepresenteerd als het resultaat van de inspiratie die hij van de Muze ontvangt. Naast de verteller zijn ook de personages zelf veelvuldig aan het woord. De Ilias bestaat voor bijna de helft, de Odyssee zelfs voor meer dan de helft uit directe rede. Hierdoor kan de dichter vanuit verschillende perspectieven zijn verhaal vertellen.
De verteller levert maar zelden expliciet commentaar op de handeling, maar zijn hand blijkt wel duidelijk uit manipulaties van de vertelling. Zo kan hij ‐ of een personage ‐ vooruitlopen op het verhaal (prospectie) of teruggrijpen op een eerdere gebeurtenis (retrospectie). Een zeer typerend onderdeel van het antieke epos is de vergelijking, die normaal gesproken bestaat uit (1) afgebeelde, (2) beeld, en (3) punt van overeenkomst. Dit punt van overeenkomst wordt meestal, maar niet noodzakelijk, gemarkeerd door een woordelijke overeenkomst. Bij de interpretatie van een vergelijking kan men onderscheid maken tussen de primaire functie (illustratie van een onderdeel van het verhaal) en verschillende secundaire functies (aan de vertelling toegevoegde waarde, zoals het opwekken van emoties (pathos) en prospectie).
De rol van de goden
De Homerische goden zijn onsterfelijk en verouderen niet. Ze leven op de Olympus. Ze zijn antropomorf, handelen als mensen en vertonen menselijke emoties. De andere goden zijn ondergeschikt aan Zeus, de oppergod. Boven alle goden staat het Lot. De goden volgen de gebeurtenissen bij de stervelingen en grijpen daarin regelmatig in. Ze kunnen aan mensen verschijnen (meestal in menselijke gedaante), hun gedachten ingeven of moed inblazen, maar ook misleiden. In de Ilias zijn vrijwel alle goden emotioneel betrokken bij de oorlog en grijpen zij in ten gunste van hun kinderen en favorieten: Aphrodite redt Paris en Aeneas, Zeus wil zijn zoon Sarpedon sparen, Athene helpt Achilles en Diomedes, 8 Poseidon en Hera proberen ondanks Zeusʹ verbod de Grieken te helpen, Apollo misleidt Patroclus en Athene Hector. Ook het beroemde slot van de Ilias (Achilles laat zich overhalen het lijk van Hector terug te geven aan Priamus) is deels het gevolg van goddelijke betrokkenheid.