Jacob van Maerlant
Globaal gesproken verhouden Gautiers schildbeschrijving en Maerlants bewerking daarvan zich als een opsomming van feiten tot een geschiedverhaal. Gautier beschrijft in telegramstijl de taferelen op het schild; Maerlant vertelt de geschiedenis die de achtergrond vormt van de afbeeldingen uitgebreid in een verhalende stijl en geeft ter verduidelijking details, namen en extra informatie. Maerlant breidt de schildbeschrijving ten opzichte van Gautier dan ook sterk uit. Hij voegt een grote passage over Nebucadnezar toe en een omvangrijke uitbreiding met betrekking tot Belsassar. De afbeeldingen op het schild, die alle betrekking hebben op Darius' voorvaderen, zijn verdeeld in drie secties, waar Maerlant het woord quartieren voor gebruikt. In de eerste sectie (int overste quartiere, 1023) gaat het om Nimrod, de bouw van de toren van Babel en Gods toorn daarover, resulterend in de Babilonische spraakverwarring; in de tweede sectie (dat ander quartier, 1025) tonen de taferelen de inname van Jeruzalem door Nebucadnezar, de vernietiging van de tempel, de roof van de tempelschatten en de zeventigjarige Joodse ballingschap in Babilon; in de derde sectie (in dien voet van den scilde, 1155) is afgebeeld hoe Belsassar zich tijdens een feestmaal laat bedienen uit het geroofde heilige vaatwerk en de voorspelling van zijn ondergang op de muur geschreven krijgt.
Betekenis
De drager van het schild is Darius, de afbeeldingen hebben betrekking op zijn voorouders, en de meest voor de hand liggende veronderstelling zou zijn dat de betekenis van de taferelen in verband staat met de persoon van Darius en zijn lot. Nu loopt het met zowel Nebucadnezar, Belsassar als Darius slecht af, dus die overeenkomst is er wel. Maar waar het eigenlijk in de afbeeldingen om gaat is de reden waarom het met die voorvaderen van Darius zo slecht afloopt: hoogmoed jegens God. Nimrod zet zijn volk aan tot het bouwen van een toren die tot in de hemel zou reiken; Nebucadnezar, die zichzelf een god waande, vernietigt Gods tempel in Jeruzalem en rooft er de gewijde tempelschatten, en diens arrogante zoon Belsassar laat zich tijdens een feestmaal uit die sacrale vaten bedienen.
Hoogmoed is een eigenschap die op de persoon van Darius juist niet van toepassing is; de Perzische vorst wordt zowel in de Alexandreis als in ag afgeschilderd als een zachtaardige oude man. De figuur bij uitstek met wie hoogmoed echter wel in verband gebracht kan worden is Alexander. Ook Alexander nam een aanmatigende houding aan jegens God: hij verbeeldde zich ‘goddelijk’ te zijn en streefde ernaar tot gebieden door te dringen die door God voor de mens verboden waren (nadat hij - in opdracht van God - de wereldheerschappij bemachtigd had, wilde hij het paradijs en de hel ook nog veroveren). Volgens de interpretatie van de middeleeuwse auteurs wordt Alexander voor zijn hoogmoed dan ook door God gestraft met de dood. De betekenis van de taferelen op het schild houdt m.i. meer verband met Alexander dan met Darius en men zou in feite het hele schild kunnen beschouwen als een vooruitwijzing naar de afloop van het verhaal.
Door middel van uitbreidingen en toelichtingen benadrukt Maerlant de morele les met betrekking tot vorstelijke hoogmoed. Daarnaast maakt hij duidelijk welke rol Alexander als wereldveroveraar speelt in Gods heilsplan. In de tweede sectie van het schild breidt Maerlant de geschiedenis over Nebucadnezar uit met het verhaal over diens voorspellende dromen en de uitleg daarvan door Daniël. Hij voegt deze passage niet ongemerkt in, maar hij attendeert zijn publiek er zelfs speciaal op met een inleidende en afsluitende opmerking over de afwezigheid ervan op het schild.
Dromen
Het gaat in deze passage om twee dromen. In de eerste droom ziet Nebucadnezar hoe een enorm beeld met een gouden hoofd, de armen van zilver, de buik van brons, de benen van ijzer en de voeten deels van leem en van ijzer door een kiezelsteen die van een berg rolt, verbrijzeld wordt. De droom wordt door Daniël uitgelegd als de opeenvolging van de wereldrijken vóór de komst van Christus, waarbij het gouden hoofd Nebucadnezars rijk representeert, de armen het rijk van Meden en Perzen, de buik het Griekse rijk, de benen het Romeinse en de voeten de eindtijd. De steen symboliseert het eeuwige Koninkrijk Gods. Deze droom houdt de voorspelling in van Alexanders wereldverovering en van Darius' onafwendbare ondergang, beide in overeenstemming met Gods wil. Dit laatste is belangrijk binnen het kader van het hele werk waarin Maerlant Alexanders rol onderstreept: Alexander was van gode vercoren, prince te sine van al eertrike. Terwijl Gautier Darius alleen het verleden op zijn schild laat meedragen, geeft Maerlant aan Darius ook nog de toekomst mee, zoals Vergilius dat deed met Aeneas. Dat de Perzische vorst hierbij bovendien de voorspelling van zijn eigen ondergang meedraagt, onderstreept de tragiek van zijn lot.
In de tweede droom ziet Nebucadnezar hoe een reusachtige boom wordt omgekapt, waarvan de wortelstronk nog mag doorleven op een laag niveau vlak bij de grond. Daniël legt uit dat de boom de koning zelf symboliseert in zijn hoogmoedige houding: Om dat hi gode hadde ommare / Ende hi ware so sot, / Dat hi selve waende wesen god. De machtige Nebucadnezar zal als straf een tijd lang als een grazend rund moeten leven, totdat hij geleerd zal hebben dat er ‘een ware god’ is die alles bestiert en die hij zal moeten eerbiedigen. De analogie met Alexander is evident: ook hij waande zich goddelijk en wordt door God gestraft voor zijn hoogmoed.
Maerlants tweede grote uitbreiding heeft betrekking op de geschiedenis van Belsassar in de derde sectie van het schild. Terwijl Gautier slechts een paar - cryptische- versregels wijdt aan Belsassar, vertelt Maerlant uitgebreid het verhaal over Belsassars feestmaal waarbij deze zich achteloos laat bedienen uit de sacrale gouden tempelvaten en vervolgens een waarschuwende tekst op de muur geschreven krijgt die door Daniël geduid wordt als de voorspelling van zijn ondergang en die van zijn rijk.
Het is opvallend hoeveel aandacht Maerlant besteedt aan de roof en het misbruik van die heilige tempelschatten. In de eerste schildsectie voegt hij dit toe aan de geschiedenis van Nebucadnezar. In de Belsassarpassage is het de zaak waar alles om draait. Tot driemaal toe wijst Maerlant er in deze uitbreiding op dat bij deze vorsten hoogmoed, godsverloochening en het gebrek aan respekt voor heilige zaken de toorn van God opwekt en dat dit tot hun ondergang leidt.
Maerlant besluit de Belsassaruitbreiding met het verdere verloop van de geschiedenis: de val van Belsassar en de inname van Babylon door de Perzen en Meden in de personen van Cyrus en een voorvader van Darius. Hij geeft hiermee een historische invulling aan de droomvoorspelling over de wereldrijken (de overgang van het gouden naar het zilveren rijk) en laat bovendien de geschiedenis op het schild aansluiten bij het verhaal over Cyrus' weinig roemvolle einde dat op de schildrand getoond wordt.
Thematiek
De schildbeschrijving in de Alexandreis wordt besloten met een moralisatie over de betrekkelijkheid van wereldse macht en een waarschuwing aan vorsten om God te eerbiedigen, omdat Hij degene is die macht, aanzien en rijkdom verstrekt maar deze ook onverhoeds van de sterfelijke mens weer weg kan nemen. Maerlant neemt Gautiers moraliserende passage over, maar plaatst deze buiten de schildbeschrijving, waardoor de moralisatie een directer verband krijgt met de geschiedenis van Alexander. De betrekkelijkheid van aardse macht relateert hij daarbij aan de geschiedenis van Cyrus, die als een vooruitwijzing naar Alexanders gifdood opgevat kan worden.
Zoals moge blijken is de betekenis van de schildtaferelen nauw verweven met de thematiek van het hele werk. De taferelen zijn exemplavan vorstelijke hoogmoed en zijn in verband te brengen met een hoofdthema in het verhaal. De lezer en toehoorder worden er in deze passage van doordrongen dat het met vorsten die God niet eerbiedigen slecht afloopt en zijn zo al voorbereid op Alexanders einde. De symbolische functie van het schild wordt door Maerlant nog eens extra benadrukt doordat hij zaken toevoegt die helemaal niet op het schild afgebeeld zijn, maar wel relevant zijn voor een helder inzicht in de totale geschiedenis. Door middel van zijn uitbreidingen versterkt Maerlant de moraliserende ondertoon, maar voegt er ook een nieuw element aan toe. Met de inlassing van de droom over het beeld plaatst hij de lotgevallen van Darius en zijn voorgangers in een heilshistorisch kader, onderstreept hij de belangrijke rol van Alexander in de heilsgeschiedenis en geeft aan het hele verhaal historisch een betekenis.
De schildbeschrijving heeft een vooruitwijzende functie en is van belang voor een beter begrip van de - vorstelijke - les die uit het verhaal te leren valt. Dit in ogenschouw genomen wekt het geen verwondering dat Maerlant de amplificatio van zijn brontekst nog verder uitbreidt en zijn publiek aanspoort de hele passage toch wel te lezen. Maerlant mag dan een echte verteller zijn die spanning in zijn verhaal weet te brengen, het gaat hem er toch vooral om zijn lezers en toehoorders kennis en inzicht in de historie bij te brengen en de morele les die onafwendbaar uit die historie voortvloeit te verduidelijken.
Bron:
http://www.dbnl.org/tekst/_que002199601_01/_que002199601_01_0014.php
Betekenis
De drager van het schild is Darius, de afbeeldingen hebben betrekking op zijn voorouders, en de meest voor de hand liggende veronderstelling zou zijn dat de betekenis van de taferelen in verband staat met de persoon van Darius en zijn lot. Nu loopt het met zowel Nebucadnezar, Belsassar als Darius slecht af, dus die overeenkomst is er wel. Maar waar het eigenlijk in de afbeeldingen om gaat is de reden waarom het met die voorvaderen van Darius zo slecht afloopt: hoogmoed jegens God. Nimrod zet zijn volk aan tot het bouwen van een toren die tot in de hemel zou reiken; Nebucadnezar, die zichzelf een god waande, vernietigt Gods tempel in Jeruzalem en rooft er de gewijde tempelschatten, en diens arrogante zoon Belsassar laat zich tijdens een feestmaal uit die sacrale vaten bedienen.
Hoogmoed is een eigenschap die op de persoon van Darius juist niet van toepassing is; de Perzische vorst wordt zowel in de Alexandreis als in ag afgeschilderd als een zachtaardige oude man. De figuur bij uitstek met wie hoogmoed echter wel in verband gebracht kan worden is Alexander. Ook Alexander nam een aanmatigende houding aan jegens God: hij verbeeldde zich ‘goddelijk’ te zijn en streefde ernaar tot gebieden door te dringen die door God voor de mens verboden waren (nadat hij - in opdracht van God - de wereldheerschappij bemachtigd had, wilde hij het paradijs en de hel ook nog veroveren). Volgens de interpretatie van de middeleeuwse auteurs wordt Alexander voor zijn hoogmoed dan ook door God gestraft met de dood. De betekenis van de taferelen op het schild houdt m.i. meer verband met Alexander dan met Darius en men zou in feite het hele schild kunnen beschouwen als een vooruitwijzing naar de afloop van het verhaal.
Door middel van uitbreidingen en toelichtingen benadrukt Maerlant de morele les met betrekking tot vorstelijke hoogmoed. Daarnaast maakt hij duidelijk welke rol Alexander als wereldveroveraar speelt in Gods heilsplan. In de tweede sectie van het schild breidt Maerlant de geschiedenis over Nebucadnezar uit met het verhaal over diens voorspellende dromen en de uitleg daarvan door Daniël. Hij voegt deze passage niet ongemerkt in, maar hij attendeert zijn publiek er zelfs speciaal op met een inleidende en afsluitende opmerking over de afwezigheid ervan op het schild.
Dromen
Het gaat in deze passage om twee dromen. In de eerste droom ziet Nebucadnezar hoe een enorm beeld met een gouden hoofd, de armen van zilver, de buik van brons, de benen van ijzer en de voeten deels van leem en van ijzer door een kiezelsteen die van een berg rolt, verbrijzeld wordt. De droom wordt door Daniël uitgelegd als de opeenvolging van de wereldrijken vóór de komst van Christus, waarbij het gouden hoofd Nebucadnezars rijk representeert, de armen het rijk van Meden en Perzen, de buik het Griekse rijk, de benen het Romeinse en de voeten de eindtijd. De steen symboliseert het eeuwige Koninkrijk Gods. Deze droom houdt de voorspelling in van Alexanders wereldverovering en van Darius' onafwendbare ondergang, beide in overeenstemming met Gods wil. Dit laatste is belangrijk binnen het kader van het hele werk waarin Maerlant Alexanders rol onderstreept: Alexander was van gode vercoren, prince te sine van al eertrike. Terwijl Gautier Darius alleen het verleden op zijn schild laat meedragen, geeft Maerlant aan Darius ook nog de toekomst mee, zoals Vergilius dat deed met Aeneas. Dat de Perzische vorst hierbij bovendien de voorspelling van zijn eigen ondergang meedraagt, onderstreept de tragiek van zijn lot.
In de tweede droom ziet Nebucadnezar hoe een reusachtige boom wordt omgekapt, waarvan de wortelstronk nog mag doorleven op een laag niveau vlak bij de grond. Daniël legt uit dat de boom de koning zelf symboliseert in zijn hoogmoedige houding: Om dat hi gode hadde ommare / Ende hi ware so sot, / Dat hi selve waende wesen god. De machtige Nebucadnezar zal als straf een tijd lang als een grazend rund moeten leven, totdat hij geleerd zal hebben dat er ‘een ware god’ is die alles bestiert en die hij zal moeten eerbiedigen. De analogie met Alexander is evident: ook hij waande zich goddelijk en wordt door God gestraft voor zijn hoogmoed.
Maerlants tweede grote uitbreiding heeft betrekking op de geschiedenis van Belsassar in de derde sectie van het schild. Terwijl Gautier slechts een paar - cryptische- versregels wijdt aan Belsassar, vertelt Maerlant uitgebreid het verhaal over Belsassars feestmaal waarbij deze zich achteloos laat bedienen uit de sacrale gouden tempelvaten en vervolgens een waarschuwende tekst op de muur geschreven krijgt die door Daniël geduid wordt als de voorspelling van zijn ondergang en die van zijn rijk.
Het is opvallend hoeveel aandacht Maerlant besteedt aan de roof en het misbruik van die heilige tempelschatten. In de eerste schildsectie voegt hij dit toe aan de geschiedenis van Nebucadnezar. In de Belsassarpassage is het de zaak waar alles om draait. Tot driemaal toe wijst Maerlant er in deze uitbreiding op dat bij deze vorsten hoogmoed, godsverloochening en het gebrek aan respekt voor heilige zaken de toorn van God opwekt en dat dit tot hun ondergang leidt.
Maerlant besluit de Belsassaruitbreiding met het verdere verloop van de geschiedenis: de val van Belsassar en de inname van Babylon door de Perzen en Meden in de personen van Cyrus en een voorvader van Darius. Hij geeft hiermee een historische invulling aan de droomvoorspelling over de wereldrijken (de overgang van het gouden naar het zilveren rijk) en laat bovendien de geschiedenis op het schild aansluiten bij het verhaal over Cyrus' weinig roemvolle einde dat op de schildrand getoond wordt.
Thematiek
De schildbeschrijving in de Alexandreis wordt besloten met een moralisatie over de betrekkelijkheid van wereldse macht en een waarschuwing aan vorsten om God te eerbiedigen, omdat Hij degene is die macht, aanzien en rijkdom verstrekt maar deze ook onverhoeds van de sterfelijke mens weer weg kan nemen. Maerlant neemt Gautiers moraliserende passage over, maar plaatst deze buiten de schildbeschrijving, waardoor de moralisatie een directer verband krijgt met de geschiedenis van Alexander. De betrekkelijkheid van aardse macht relateert hij daarbij aan de geschiedenis van Cyrus, die als een vooruitwijzing naar Alexanders gifdood opgevat kan worden.
Zoals moge blijken is de betekenis van de schildtaferelen nauw verweven met de thematiek van het hele werk. De taferelen zijn exemplavan vorstelijke hoogmoed en zijn in verband te brengen met een hoofdthema in het verhaal. De lezer en toehoorder worden er in deze passage van doordrongen dat het met vorsten die God niet eerbiedigen slecht afloopt en zijn zo al voorbereid op Alexanders einde. De symbolische functie van het schild wordt door Maerlant nog eens extra benadrukt doordat hij zaken toevoegt die helemaal niet op het schild afgebeeld zijn, maar wel relevant zijn voor een helder inzicht in de totale geschiedenis. Door middel van zijn uitbreidingen versterkt Maerlant de moraliserende ondertoon, maar voegt er ook een nieuw element aan toe. Met de inlassing van de droom over het beeld plaatst hij de lotgevallen van Darius en zijn voorgangers in een heilshistorisch kader, onderstreept hij de belangrijke rol van Alexander in de heilsgeschiedenis en geeft aan het hele verhaal historisch een betekenis.
De schildbeschrijving heeft een vooruitwijzende functie en is van belang voor een beter begrip van de - vorstelijke - les die uit het verhaal te leren valt. Dit in ogenschouw genomen wekt het geen verwondering dat Maerlant de amplificatio van zijn brontekst nog verder uitbreidt en zijn publiek aanspoort de hele passage toch wel te lezen. Maerlant mag dan een echte verteller zijn die spanning in zijn verhaal weet te brengen, het gaat hem er toch vooral om zijn lezers en toehoorders kennis en inzicht in de historie bij te brengen en de morele les die onafwendbaar uit die historie voortvloeit te verduidelijken.
Bron:
http://www.dbnl.org/tekst/_que002199601_01/_que002199601_01_0014.php